Langs de weg van Akureyri naar Myvatn bezochten we de machtige Goðafoss of de waterval van de goden. In de 10de eeuw werd op het Alþing bij Þingvellir besloten om het Christendom als nationale godsdienst te aanvaarden (althans buitenshuis; binnenskamers mocht men nog de oude goden aanbidden). De bedenker van deze constructie, de wetspreker Þorgeir Þorkelsson, die op weg naar zijn huis langs de Goðafoss kwam, gooide als blijk van zijn bekering al zijn heidense afgodsbeelden in deze waterval. Eén van de brandgeschilderde ramen in de kerk van Akureyri herinnert aan dit verhaal en hieraan dankt de waterval dus zijn naam.
Langs de kustlijn van de
Noordelijke IJszee speurden we nog tevergeefs naar een glimp van puffins. We
zagen echter amper het onderscheid tussen zee en mist en misten wellicht
prachtig natuurschoon. Het idyllische havenstadje Husavik, onder meer
beschreven als dé uitvalsbasis voor vogel- en walvisspotten, was onze laatste
hoop om de populaire beesten toch nog te zien te krijgen, maar toen het ook
daar juist feller begon te regenen van zodra wij de auto hadden verlaten,
hielden we het voor bekeken... Lies was
overtuigd: puffins komen enkel voor in trollensprookjes, op ongeveer elk IJslands souvenir of verpakt in de gevogelte-afdeling van de
supermarkt!
In de buurt van Ásbyrgi, helemaal aan het noordeinde van
het Vatnajökull National Park, leek
het heel eventjes iets minder hard te regenen! We waagden ons nog eens een korte
stop. De 4 km lange kloof met steile, tot 60 meter hoge rotswanden heeft vanuit
de lucht gezien de vorm van een hoef van een paard. De legende wil dat het een
hoefafdruk van Sleipnir (het achtbenige paard van Odin) is.
Nog één belangrijke ‘highlight
van IJsland’ onbrak op onze trip: de ruim 100m brede Dettifoss, Europa’s
krachtigste waterval. Annie en Catharina wilden het gebulder van
dichtbij horen, en begonnen aan hun afdaling naar het oorverdovend geraas van
de watermassa, die zich 45m diep in de afgrond stort. Na een halfuurtje keerden
zij doorweekt terug naar de auto, maar
het droog krijgen van hun kletsnatte broek bleek een hopeloze opdracht. Plots
zaten de twee dames in onderbroek achteraan in de wagen... Gelukkig hadden zij
een droge lange broek in reserve, en werd de tocht in het droge van de
autoverwarming verder gezet. Openluchtactiviteiten zaten er die dag niet meer
in en bovendien moest er nog een behoorlijke afstand worden afgelegd richting
Seydisfjordur, onze slaapplaats, enige haven met internationale verbinding en
eindhalte op deze net niet op de poolcirkel gelegen vulkaanbodem.
Egilsstaðir was de laatste iets of wat stad
waar we onze IJslandse kronen konden opsouperen en alle souvenirtjes die we al
eerder in het grootwarenhuis hadden zien liggen, maar niet gekocht hadden omdat
ze in Akureyri misschien toch nog net een ruimere keuze of goedkoper aanbod
zouden gehad hebben, werden nu definitief ingeladen. Voor het binnenrijden van Seydisfjordur
moesten we een allerlaatste pas over en voor we de sneeuwgrens bereikten, brak
de avondzon door de wolken! Het prachtige uitzicht maakte ons even zeer stil…
Alsof Snorri nog iets goed te maken had…
Aan de andere zijde van de pas
doemde het op het eerste zicht kleine en rustige havenstadje op. Groot was onze
verbazing toen ongeveer elke parkeerplaats bezet bleek te zijn met caravans, mobile
homes en andere rijwielen, de jeugdherberg tjokvol bleek te zitten en het avondmaal
in één van de enkele restaurantjes niet onaardige wachttijden opleverde ! Het
was alsof half IJsland hier had verzameld voor de uittocht. Seydisfjordur leeft
24u per week: op donderdagochtend komt de boot!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten