Door de mist en regen bleek het landschap nu nog desolater, en er was geen enkel dorp meer te bespeuren in de volgende honderd kilometer. We besloten één van de hoogtepunten van de IJslandse geologie toch niet zomaar links te laten liggen. In Hverir (letterlijk: hete bronnen), aan de voet van de Namafjall, ploeterden wij door het geothermisch gebied met geelachtige zwavelbronnen en sulfaatterrassen, kokend hete stoomputten en pruttelende grijze modderpoelen, wij waanden ons in Dantes ‘Inferno’, en het rook ook naar de hel… De ijzige wind gierde rondom ons en het was amper drie graden…
Ook de Krafla zes kilometer verderop konden wij amper zien en de boordcomputer waarschuwde voor gladheid op de weg... Lies gaf verstek, Annie, Catharina en Sven naar buiten om op zijn Japans een mistkiekje te nemen van de vulkaan, en al even snel de warmte van de auto op te zoeken.
We besloten meteen door te rijden naar het Edda hotel in Storutjarnir, de volgende punten van ons programma werden geschrapt. Voor de volgende twee dagen verbleven wij in de plaatselijke school (good, old teachers en onderwijskroost), die tijdens de vakantie tot een hotel wordt omgevormd.